Tuchtcollege Eindhoven legt verpleegkundige maatregel van berisping op
De verpleegkundige wordt verweten dat hij:
1) Heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij had moeten betrachten ten aanzien van zijn cliënten door het nuttigen van alcohol tijdens werktijd dan wel op de werkvloer of binnen de werksfeer.
2) Verder is doorgedrongen in de privésituatie van cliënten dan voor de behandelrelatie noodzakelijk was.
3) Onvoldoende heeft samengewerkt en informatie met andere zorgverleners gedeeld om cliënten de voor hen benodigde zorg te geven.
4) Binnen de werksfeer grensoverschrijdend heeft gehandeld door het downloaden/bekijken dan wel ontvangen van erotisch getint materiaal.
De verpleegkundige was werkzaam bij een instelling voor woonbegeleiding,
ambulante
begeleiding en dagbesteding aan cliënten met een psychiatrische stoornis en/of
beperking.
Een aantal van deze cliënten was tevens middelenafhankelijk.
Geoordeeld wordt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
De verpleegkundige heeft, door het drinken van een "afzakkertje" met een
beschonken cliënt
die onhandelbaar gedrag vertoonde, de betrokken cliënt geen goed voorbeeld
gegeven.
Alcoholgebruik mag niet worden aangewend als middel tot de-escalatie van een
gespannen
situatie als middel tot probleemoplossing. De verpleegkundige diende zelf geen
alcohol te
gebruiken om scherp te blijven en het goede voorbeeld te geven. Bovendien heeft
hij zich
hierdoor teveel op een gelijk niveau met de cliënt geplaatst. Een
verpleegkundige dient op te
treden als professioneel hulpverlener en niet als vriend.
De verpleegkundige heeft met het bij hem thuis uitnodigen van cliënten, het door
een cliënt
laten verrichten van kluswerkzaamheden in zijn woning en het hebben van een
vriendenstatus
met één van zijn cliënten op Facebook, blijk gegeven de scheidslijn tussen werk-
en privésfeer
onvoldoende in acht te nemen. Of sprake was van medeweten of instemming van de
instelling
is niet van doorslaggevend belang. Op de verpleegkundige zelf rustte de
professionele
verantwoordelijkheid om de betrokken gedragingen achterwege te laten. De voor
goede
hulpverlening noodzakelijke professionele distantie komt door die gedragingen
immers
onnodig onder druk te staan.
Voor een adequate behandeling - zeker bij een cliëntengroep als waarvan hier
sprake was –
had de verpleegkundige met zijn collega’s moeten delen dat hij een cliënt in
beschonken
toestand uit een café had opgehaald.
Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het erotisch getint materiaal is
ongegrond.
De maatregel wordt als volgt gemotiveerd. Het college ziet in de tuchtrechtelijk
verwijtbare
gedragingen een rode draad die neerkomt op het niet in acht nemen van de
scheidslijn tussen
werk en privé. De verpleegkundige heeft enige tekortkomingen op dat punt erkend,
maar heeft
dat gedaan in zodanig wisselende bewoordingen dat voor het college onduidelijk
is in welke
mate de fouten daadwerkelijk worden ingezien. De betrokken gedragingen hebben
geleid tot
het ontslag van de verpleegkundige. Vaststaat dat de instelling destijds de
interne organisatie
in die zin niet op orde had dat er onvoldoende toezicht en aandacht was voor het
in acht
nemen van de grens tussen werk en privé en dat over dat thema nog geen interne
schriftelijke
richtlijnen of protocollen beschikbaar waren. Alles bijeengenomen acht het
college een
berisping passend.
De volledige uitspraak zal worden gepubliceerd op www.tuchtrecht.nl