Longarts gewaarschuwd na behandeling in ziekenhuis overleden oud-hockeyer (21)
Amsterdam - Het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam verklaart de klacht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegen een longarts deels gegrond en legt een waarschuwing op. Hij is als supervisor van de arts-assistent tekortgeschoten door de jonge patiënt niet zelf te zien.
Tegen de middag van 3 november 2014 meldde de jongeman, toen 21 jaar oud, zich met zijn moeder op de eerste hulp van het ziekenhuis op de locatie Blaricum. Hij voelde zich heel ziek, was benauwd en had pijn aan schouders en armen. Hij voelde zich al enige tijd niet lekker. Hij was tophockeyer geweest en rond zijn 18e gestopt. Daarna was sprake van gewichtsverlies. De verpleegkundige vond de situatie van de jongeman zorgwekkend. Er was een niet-pluisgevoel. Hij is snel gezien door de dienstdoende arts-assistent, die aan een klaplong dacht. De arts-assistent was toen vier maanden als arts werkzaam. Na onderzoek van bloed, hart en longen heeft deze overleg gevoerd met de internist en de longarts. Bij een tweede longfoto bleek er geen sprake van een klaplong. Laboratoriumonderzoek wees uit dat er iets niet goed was met de jongeman. Daarom is na gezamenlijk overleg besloten tot opname in het ziekenhuis, waarna de volgende dag verdere onderzoeken zouden plaatsvinden. De jongeman is ’s nachts overleden.
Reden klachten
De IGZ heeft een klacht ingediend omdat de longarts zou zijn tekortgeschoten in de zorg voor de jongeman. De longarts zou onvoldoende adequaat beleid hebben bepaald en had de jongeman zelf moeten beoordelen, gelet op de toestand waarop de jongen op de eerste hulp verkeerde.
Ook zou de longarts als hoofdbehandelaar onvoldoende verantwoordelijkheid hebben genomen en gebrekkig regie hebben gevoerd in de zorgverlening.
Standpunt longarts
De arts vindt dat hij het onderzoek van de jongeman over mocht laten aan de arts-assistent. Zij was voldoende ervaren en bekwaam. De arts-assistent heeft de jongen systematisch onderzocht zodatde arts mocht vertrouwen op haar beoordeling. In nauw overleg, onder andere met de internist is vervolgens het beleid uitgestippeld. Deze werkwijze met arts-assistenten is gebruikelijk op de eerste hulp in Nederlandse ziekenhuizen.
Het was niet evident dat de gezondheidssituatie van de jongeman acuut en vitaal bedreigd was. In het ziekenhuis is het gebruikelijk dat de medisch specialist wordt gebeld door de arts-assistent of de verpleging als de klachten verergeren en/of er alarmsymptomen optreden, wat niet is gebeurd.
Het plotselinge overlijden van de jongeman was voor niemand te voorzien. Ook als hij de jongeman wel zelf had gezien, was het hoogstwaarschijnlijk niet anders gelopen, aldus de longarts.
Oordeel tuchtcollege
In deze zaak kan gezien de uitkomsten van de obductie niet worden vastgesteld waaraan de jongeman is overleden. Wat de longarts kan worden verweten is dat hij, in zijn rol van superviserend specialist, de fysieke beoordeling van de jongeman onder de gegeven omstandigheden volledig heeft overgelaten aan de arts-assistent. Zij was pas vier maanden als arts werkzaam en had daarmee onvoldoende ervaring. Er waren een aantal veiligheidsrisico’s omdat de longarts als supervisor niet op de locatie Blaricum aanwezig was voor overleg, zelf spreekuur had in Hilversum en het ECG niet kon inzien. Het ging om een jonge patiënt met onbegrepen pijnklachten op de borst, gewichtsverlies en uitgebreide onverklaarde laboratoriumafwijkingen (anemie, hyponatriaemie, nierfunctiestoornissen en een respiratoir gecorrigeerde metabole acidose) en een niet-pluisgevoel bij zowel de verpleging als bij de arts-assistent. Het 'meezien' door een specialist was belangrijk omdat de diagnose klaplong werd verworpen na de tweede longfoto. In ieder geval had de longarts een collega op de locatie Blaricum kunnen verzoeken de jongeman te zien. Dat de longarts ook als hoofdbehandelaar is tekortgeschoten, kan het college niet vaststellen.
Opgelegde maatregel
De longarts heeft zich niet eerder voor de tuchtrechter moeten verantwoorden. Hij heeft van deze tuchtzaak geleerd en in het ziekenhuis zijn de nodige verbetermaatregelen getroffen. Ook houdt het college rekening met de forse negatieve media-aandacht die de arts heeft gekregen. Opvallend is dat alleen de longarts zich voor het tuchtcollege heeft moeten verantwoorden, terwijl in deze zaak verschillende andere zorgverleners bij de zorg voor de jongen waren betrokken en tegen wie geen tuchtklacht is ingediend. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij meerdere aspecten van de zorg voor de jongen, zowel op de eerste hulp in Blaricum als na overdracht aan de locatie Hilversum, het systeem van dossiervoering, de overdracht aan de arts-assistent van de avond en nacht die van de werkdiagnose klaplong uitging en die niet bij de jongen is gaan kijken ondanks het feit dat de verpleegkundige in de dienst van de betreffende arts-assistent drie keer heeft gebeld over de jongen.
Ook zijn er vragen over het handelen van (arts)bestuurders ten aanzien van de organisatie van zorg. Dit kan de longarts niet worden verweten. Zoals ook door de Commissie Meurs is vastgesteld, heeft in deze zaak het organisatiemodel van het ziekenhuis een belangrijke rol gespeeld. Het management van zorginstellingen is wettelijk eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Uit oogpunt van normstelling en kwaliteitsbevordering c.q. -bewaking, acht het college het wenselijk dat de IGZ niet een (te) strikt selectiebeleid hanteert waar het gaat om voorleggen van zaken aan de tuchtrechter. Door uitsluitend het handelen van de longarts ter toetsing voor te leggen, komt het college niet toe aan een integrale (tuchtrechtelijke) beoordeling van het medisch en bestuurlijk handelen. Er kan hierdoor maar ten dele invulling worden geven aan het tuchtrecht als ‘kwaliteitsinstrument van de gezondheidszorg’.
Hoewel de longarts in zijn supervisie is tekortgeschoten, gaat het te ver om uitsluitend verweerder, als longarts, verantwoordelijk te houden voor het ontbreken van goede zorg. Daarom volstaat het college met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.